HOOFDSTUK IV
WEIHSIEN MAART 1943
Na maanden van allerlei geruchten over internering van de geallieerde burgers, die de ronde deden in de verdragshavens, en de berichten over de slag in de Javazee, waar de jappen oprukten, hoopten de De Jonghs toch nog steeds tot aan het einde van de oorlog de dans to kunnen ontspringen. Sinds Pearl Harbor, 15 maanden geleden, hadden ze zich wel steeds onzeker en bedreigd gevoeld, maar ze hadden wel hun oude Leven kunnen voortzetten, zij het met een aantal restricties. Het was niet mogelijk om al die tijd even bang to zijn, zeker niet toen er zo lang niets gebeurde.
De geruchten werden echter steeds sterker. De vijandelijke onderdanen hadden nu gehoord dat de burgers van de Asmogendheden, de Fransen, de Spanjaarden, de Portugezen, Italianen en Duitsers, misschien niet naar een kamp hoefden. Frans be-gon voor de zekerheid toch zo goed mogelijk rekening to houden met deportatie uit Tientsin. Het zou zo langzamerhand een soort opluchting zijn wanneer het eindelijk ging gebeuren, want de internering hing al maandenlang boven hun hoofd, niettemin bleuen Annekes ouders erg bezorgd. Ze deelden die zorgen zo min mogelijk met hun kinderen. Het moet een heel zware en ongewisse tijd voor hen geweest zijn. Ze hadden ook al een aantal maanden geen berichten meer van het thuisfront. Willy was inmiddels opnieuw in verwachting van een zesde kind, een extra zorg.
Frans kreeg hulp bij zijn voorbereidingen en gaf achter de schermen een paar kisten met zijn prachtcollectie curiosa, van porselein, ivoor, zilver, jade en brons, en enkele meubels in bewaring bij bevriende Chinezen en bij de broeders maristen, van het Collège Saint Louis, de school van Antoon. De Franse maristen hoefden waarschijnlijk niet naar het kamp. Verder liet hij grote houten kratten timmeren die hij met behulp van het huispersoneel vulde met matrassen, dekens, winterkleren en nog veel meer. Het zag er steeds meer naar uit dat internering onontkoombaar was dus bereidden Annekes ouders zich alvast grondig voor. Ze waren van plan heel veel mee to sjouwen, ook bedden en de wieg. Huisraad werd in de dekens gerold. Omdat Willy kleren op de groei kocht, kon Anneke nu gelukkig de jurk aan die moeder op verlof drie maten to groot voor haar gekocht had.
Begin februari 1943 kondigden de Japannners aan dat alle onderdanen van de geallieerde naties zich moesten voorbereiden op internering. Ze kregen hier tot eind maart de tijd voor. Dit bericht bracht een grote schok teweeg bij alle inwoners van Tientsin. Toen de eerste schrik voorbij was reageerden de mensen, die opgeroepen waren, heel praktisch en riepen de hulp in van de andere bewoners van Tientsin.
De Belgische familie Pander — vader Pander werkte bij een Belgische Bank — kennissen van de De Jonghs kreeg hulp van vader Leopold Panders number two. Deze nam heimelijk de safe weg uit de bank, waarin alle goudstaven lagen opgeslagen, achter de rug van de Japanners om. Het goud werd verborgen in de spoelbakken van de toilet-ten en later aan de eigenaren teruggegeven op de Chinese manier, zonder papieren of handtekeningen, maar alleen met het verzoek om na de oorlog als klant bij de Belgische Bank terug to komen.
Frans was eerst geschokt. Hij kon het siechte nieuws nog niet geloven. Niet lang daarna, op 12 maart, werden de De Jonghs eindelijk formeel op de hoogte gesteld van het feit dat ze op 23 maart zouden vertrekken naar Weihsien Civilian Assembly Center midden in de provincie Shantung. Ze reageerden nu gelaten op dit nieuws. Het zag er naar uit dat het hele gezin geïnterneerd zou worden. Frans' inspanningen om de kinderen als boarders to laten inschrijven, zodat ze op hun Scholen in Tientsin konden achterblijven, hadden niets opgeleverd. De twee gladharige teckels, Topie en Gerrie, genoemd naar de neef en nicht van de kindertjes De Jongh, konden niet mee naar het kamp. De al eerder genoemde Zwitserse vriend, de heer Helbling, nam de hondjes in huis. Topie was al oud en heeft dit afscheid niet lang overleefd. Hij is steeds minder gaan eten en uiteindelijk in juli of augustus 1943 gestorven, waarschijnlijk van verdriet. Gerrie was een domme hond volgens Anneke, maar hij overleefde het afscheid voorlopig. In het grote familiealbum vinden we de laatste foto's terug, die een paar dagen voor het vertrek naar Weihsien gemaakt zijn. De kinderen poseren in de zon, maar in donkere winterkleren, op het bordes van hun grote huis, in de nog winterse tuin. Er is een foto van Jetje en Fransje met kaimundi, de portier, een foto van Willy met haar vijf kinderen, een foto van de kinderen met het onderschrift: `Gepakt voor het kamp', een foto van Anneke en Wiesje met auntie Paradisis en de heer en mevrouw Gruenberg en een foto van Topie en Gerrie. Anneke was 12 jaar oud, een Jong schoolmeisje met vlechten. Wiesje en Anneke droegen wollen jurkjes met Witte kraagjes. Op die foto's, de allerlaatste foto's — in het kamp zou Frans geen fotorolletjes meer kunnen bemachtigen — zie je ook de grote stukken in zeildoek verpakte bagage klaarstaan. De bagage moest naar een bepaald verzamelpunt gebracht worden en werd na controle door de Japanners twee dagen voor hun vertrek apart naar Shantung vervoerd, op grote vrachtwagens. Frans werd geholpen door zijn personeel, dat immers gewend was aan het versturen van goederen voor de HCHC. Omdat Willy zwanger was kreeg ze van de Japanners to horen, dat ze vrijgesteld was van internering. Ze mocht in Tientsin blijven tot na de bevalling, maar dat wilde ze absoluut niet; onder geen beding zou ze haar gezin in de steek laten. Ze was bovendien niet bang voor een bevalling in het kamp, omdat haar bevallingen tot nu toe goed verlopen waren. Er gingen allerlei artsen, waaronder gynaecologen, mee het kamp in. Het afscheid van Frans' collega's en van het personeel, dat al zoveel jaren in
trouwe dienst was geweest was voor alle betrokkenen heel emotioneel, evenals het afscheid voor de kinderen van de hondjes en de andere dieren.
Op de dag van vertrek liep heel Tientsin uit om getuige to zijn van de deportatie van hun stadsgenoten. De Japanners wilden met deze symbolische uittocht to voet de val van de westerse mogendheden in China benadrukken.392 De hele weg naar het station, ongeveer een halve mijl vanaf de Franse concessie, stond vol. De Fransen, Italianen, Spanjaarden, Portugezen en Duitsers — door de Japanners niet beschouwd als vijanden omdat ze onderdeel uitmaakten van of (ten dele) sympathiseerden met de Asmogendheden — nieuwsgierigen, vrienden, bekenden en Chinezen deden hen uitgeleide. Iedereen applaudiseerde en zwaaide naar de rijen Engelsen, Nederlanders, Belgen en Amerikanen die to voet afgevoerd werden over de internationale brug naar het Central Station, in de wijk die op de linkeroever van de rivier lag. Dit tot grote ergernis van de Japanse bewakers. Ook het personeel zag hen vertrekken. De achterblijvers voelden intens met hen mee.
Bobby Simmons, een al eerder geciteerde Engelse kostschoolleerlinge van Annekes school, die een jaar of drie ouder was dan Anneke, beschrijft deze uittocht in haar boek over Weihsien. Ze vertelt in de volgende passage dat ze in de menigte de familie De Jongh zag:393 Among those jostled about by the arrogant Japanese were agents for American Oil, auto and tobacco companies, British shipping magnates, representatives of all nations, who had traded in the Far East for almost a century. I recognized one such banker with his rosy cheeked brood of seven as three of his girls had attended Saint Joseph's as day scholars. One distinguishing mark on all of them, the demeaning red arm-band.' Bobby was echter in de veronderstelling dat Mr Frans de Jongh een banker was in plaats van een zakenman en herinnert zich zeven kinderen in plaats van vijf.
Volgens Bobby werd toen de bekende Colonel Bogey mars gezongen, ingeleid door een schril fluitje.394 De zwangere Willy en de kleintjes mochten zich per riksja naar het station laten rijden. Anderen die ook minder ter been waren werden op oude vrachtwagens gebracht. Wie kon Topen ging to voet. Alleen bagage die je zelf kon dragen mocht mee en dat kwam vaak neer op één koffer per persoon. Er mocht één kaarttafeltje, één grammofoon, één typemachine en één naaimachine per honderd personen mee naar het kamp. De reis naar Weihsien ging gelukkig niet per goederentrein, maar per passagierstrein en duurde twee dagen, in overvolle derdeklas wagons, waar am-per bewegingsvrijheid was, mede vanwege de talrijke bewakers. Zoals de De Jonghs al vaker ervaren hadden, waren de Chinese treinen in die tijd niet al to gerieflijk met hun harde honten banken. Je werd er flink door elkaar geschud, want ze hobbelden hevig. Ze waren bovendien onverwarmd en reden heel langzaam. Van de hele treinreis herinnert Anneke zich niet veel. Ze denkt dat het allemaal erg spannend was en dat ze de herinnering eraan wellicht verdrongen heeft. De De Jonghs hadden geen Idee van wat hen to wachten stond, maar ze waren wel blij dat ze allemaal nog bij
elkaar waren. Op 26 maart vertrok een tweede groep en op 30 maart een derde. De Chefoo groep, een groep kinderen van missionarissen, die in Chefoo op kostschool zaten zou vijf maanden later in Weihsien aankomen met hun begeleiders, allen missionarissen.396 Ze kwamen aan na een moeilijke reis over zee en met de trein.397 Deze kinderen zouden hun ouders pas na de oorlog terugzien.
Bobby Simmons schrijft dat ze na twee dagen aankwamen bij de ommuurde stad Weihsien, tegenwoordig Weifang. Weihsien was toen nog een klein stadje met grote indrukwekkende toegangspoorten en met keien geplaveide straten. Daar werden de reizigers op vrachtwagens gezet en van het station naar het twee mijl verder naar het oosten gelegen kamp gebracht. Het kamp, dat Weihsien Civilian Center heette, had een grote ceremoniële toegangspoort, met grote opvallende karaktertekens onder het rijk versierde, met pannen bedekte dak. De karakters betekenden: The Courtyard of the Happy Way, een wat wrange tekst in deze omstandigheden. Voor de poort stonden Japanse bewakers. Anneke vertelt verontwaardigd over hun ontvangst in het kamp door de al aanwezige geïnterneerden van lichtingen uit andere plaatsen. Ze klapten en riepen de nieuwkomers toe: "Welcome home!" Meteen rechts na de toegangspoort stond de Assembly Hall die ook dienst zou gaan doen als kerk. De zeshoekige kerktoren en ook de kerkgebouwen zelf hadden Chinese daken met omkrullende pupten van rode dakpannen.
Het was een honte verzameling mensen die in de Japanse kampen in China aankwam: een dwarsdoorsnede van de expatriate samenleving van de verdragshayens. Missionarissen (die overigens veelal op het platteland woonden en veel meer ontberingen gewend waren), kooplieden, leraren, juristen, rauwdouwers, brouwers, klaplopers, oplichters, effectenhandelaren, zeelieden en ga zo maar door. Dus men-sen van de elite en de grote taipans van de koloniale zakenwereld, maar ook middle class kolonisten, gelukzoekers, drugsverslaafden en alcoholisten uit de grote Chinese steden. `Het was een kaleidoscoop van etnische en politieke groepen, Europese en Syrische joden, die Amerikaanse of Britse papieren hadden, Euraziaten, Russische echtgenotes, bankpresidenten, professoren, oud-criminelen, cabaret danseressen, journalisten, artsen, kruimeldieven, leugenaars, straatvechters, lafaards en potentiële moordenaars.'399 De meeste net aangekomen bewoners waren hulpvaardig en van goede wil. Iedereen wilde zijn banden uit de mouwen steken. De geallieerden in Weihsien waren afkomstig uit de steden Peking, Tientsin en Tsingtao. De missionarissen kwamen uit heel Noord-China, zelfs uit Mongolië.
Weihsien was van oorsprong een Amerikaanse Presbyteriaanse missieschool, een soort universiteitscampus, waar ooit Studenten gewoond en gestudeerd hadden. Het kamp lag in Shantung tussen Tsinan en Tsingtao. Het complex was vijftig jaar oud en nu verlaten. Lange gebouwen van grijze baksteen waren onderverdeeld in rijen kleine studentenkamers, zodat het geheel de indruk gaf van lange barakken. Elk blok
bestond uit een rij van twaalf kamers. Voor ieder blok lag een smalle strook grond met enkele bomen en struiken en door de raampjes keek je uit op de achterkant van de volgende rij kamertjes. Soms waren de blokken met elkaar verbonden door een muur van stenen traliewerk of door decoratieve poortjes. Elke kamer had eenzelfde deur en één raam. Aan de achterkant hadden de kamers een bovenlicht voor een goede luchtcirculatie. Het hele complex was verwaarloosd en rook muf. Overal lag afval. De hoofdstraat was één modderzee, omdat het dagen geregend had. De gevangenen trokken karren vol bezittingen, koten, groente en koffers door de modder. De jongere generatie had nog nooit blanke mannen zwaar sjouwwerk zien doen en keek daar erg van op.
Bobby Simmons beschrijft dat de kamers er pokdalig uitzagen. Het witte pleisterwerk liet los, er was één elektrische fitting met een zwak, kaal peertje dat aan een gerafeld snoer hing. De kamertjes waren erg klein: 12'6" x 8'11". De Planken vloeren waren direct op de grond eronder gelegd, zodat ze erg veel kou doorlieten. Tussen de rijen kamers groeiden veel struiken. Er was vooral veel groen voor Block 22, waar de De Jonghs zouden gaan wonen. Anneke vond dat heel troostrijk in die nogal barre omgeving. Zo putte ze ook troost uit de Four 'o Clocks, ook Belle de Nuit genaamd, een eenjarige bloemstruik in allerlei kleuren, die wader gedurende hun verblijf opkweekte met zaadjes, die hij oogste van de planten. De zwarte zaadjes werden door Wiesje bewaard in een luciferdoosje. Ze kregen nog meer kleuren door het zaad to mengen. De in het voorjaar bloeiende acacia's, die langs de Main Street stonden, waren evenals de vogels van Weihsien lichtpuntjes in het bestaan van de geïnterneerden. Het hele terrein bestond uit een wirwar van woonblokken, pleintjes en poortjes (soms in de vorm van een moongate) met pannendaken en had een oosters karak-ter. Grotere gebouwen dienden als kantoren en keukens. De klaslokalen in de uit twee lagen bestaande schoolgebouwen werden echter gebruikt als kleinere slaapzalen voor de ongehuwde kampbewoners. Er was één groot sportveld, het baseball field, dat het enige grote boomloze gebied was in het kamp. Dat zou de plek worden voor appèls en groepsactiviteiten in de open Lucht. Op de hoeken van de compound stonden grote uitkijktorens voor de Wachtposten.
De zuidwest kant van het kamp werd afgesloten door een twee meter boge grijze bakstenen muur met elektrisch prikkeldraad erop.
Het kamp was ooit een heel mooi complex geweest, dat of en toe gebruikt was door het Rode Leger, maar jarenlang voornamelijk leeg gestaan had. Het kleinere basket-bal veld lag vlak bij het ziekenhuis, een groot L-vormig gebouw, dat het Shady Side Hospital heette.
Het bestond uit drie etages en was in westerse Stijl gebouwd. Bobby Simmons vertelt dat ze de eerste nacht op de koude stenen vloeren moesten slapen, omdat er nog geen bedden waren. De vrouwen en kinderen sliepen voor één nacht in de slaapzalen. Hun eerste maaltijd zou het ontbijt worden. Het bleek een karig ontbijt van Chinese thee en broodpap van zuurbrood geweekt in warm water. Ze moesten
zich na het ontbijt verzamelen op het sportveld voor een introductie. De bewakers waren Jong en het waren geen militairen. Meer een soort consulaire politieagenten. Weihsien was dus een Civilian Assembly Center. De geïnterneerden waren gewone burgers, geen politieke gevangenen, waardoor er geen politieke spanningen in het kamp heersten. Zolang de gevangenen meewerkten zouden ze redelijk wat vrijheid krijgen. Dit blijkt ook uit de door Bobby Simmons geciteerde zeer duidelijke openingsrede van de kampcommandant:
"I am a repatriate from the United States. I was in Hot Springs Assembly Center in Virginia before I was sent back to Japan. I want to tell you something. While I was at Hot Springs I was always treated with courtesy and respect and I aim to see that you receive nothing less. But remember, if you want to receive courtesy and respect you must cooperate. Provocation and disrespect will be treated harshly. One more thing. This camp is not Hot Springs. If your rations are short, ours will be too. If you are cold, we will be too. In short, we are all in the same boat, wether we're all rowing in the same direction remains to be seen."
Vervolgens stelde hij de Captain of the Guards voor. Ook deze man was geen officier van het Japanse Keizerlijke leger. De geïnterneerden mochten hun rode armwikkels af doen. Ze zouden nieuwe nummers en labels krijgen. Bij de roll call zouden hun namen afgeroepen worden. De bewakers zouden dan hun nummers in het Chinees afroepen. De hoofden van de gezinnen werden bijeen geroepen in het administratiekantoor, waar ze hun kamernummers te Koren kregen. Annekes familie werd zoals beschreven ondergebracht in Block 22. Ze boften met deze plek, omdat dit blok vlak bij de douches en de wc's lag, maar ook omdat ze een mooi vrij uitzicht hadden op een open stuk grond, the Market Square Park tussen Block 22 en Block 23, dus voelden ze zich minder ingesloten en was er meer beplanting dan elders. Ze keken uit op Block 23, een groot gebouw met een Bell Tower, van de ladies dormitories. Daar sliepen de nonnen en de ongehuwde mannen en vrouwen.
Omdat de kamertjes in Block 22 piepklein waren en Willy en Frans een gezin hadden met vijf kinderen — het zesde kind was op komst — kregen ze drie kamers toegewezen, waarvan twee aaneengesloten, zonder muur in het midden en met een toog naar het derde kamertje. De bedden van vader en moeder stonden daar in het verlengde tegen de achterwand. Toen Paultje later geboren was sliep hij naast moeder, eerst in zijn wieg, later in een kinderbedje. Tegen de andere wand stond eerst een soort commode. Na de toog stond een hangkast, die in elkaar gezet was van planken, die een houten ombouw vormden. Een gordijn aan een roe sloot de kast af. Haaks op de achterwand, in het midden van de dubbele kamer stond het tweepersoons bed, dat meegebracht was uit Tientsin.
Daar sliepen Wiesje, Jetje en Fransje in. Het was versierd met koperen en ijzeren krulwerk. Het bed was geflankeerd door Antoons bed links en Annekes bed rechts, op veilige afstand van het stenen kacheltje, gemaakt van bakstenen, afkomstig van een afgebroken poort, met een binnenblik en een rooster van losse ijzeren staafjes, waarvoor de tralies van de ramen uit de sponningen gebroken waren. Er stond een tafel in het midden en kratjes om op te zitten.
Bij aankomst holden de nieuwe bewoners gauw naar Stapels stenen om hun slag te slaan. De paters hielpen de mensen om kacheltjes van stenen en een groot blik te maken. Deze kacheltjes heetten chaules. De brandstof voor die kacheltjes vormden de eierkolen, coal balls genoemd, die de gevangenen zelf moesten maken van kolengruis, dat te vinden was op een hoop ergens in het kamp. Annekes vindingrijke vader had later een systeem van een vierkante lijst of mal, waarin ze briketjes maakten. Je had de goede verhouding van gruis en zand nodig en moest de briketten in de zon Taten drogen. Ze bouwden een grote voorraad op, maar ze hadden eigenlijk nooit genoeg kolen. Het was vaak zo verschrikkelijk koud in Weihsien, dat iedereen chill blains kreeg. De rook van het kacheltje ging naar buiten door een gat.
Het gevaar van vergiftiging met koolmonoxide lag voortdurend op de loer. Met de kou kregen de nieuwkomers onmiddellijk te maken, omdat de winter nog net niet voorbij was.
De Japanese Quarters stonden in schril contrast met de blokken voor de gevangenen. Het was een wijkje met mime bakstenen villa's, waar voorheen de stafleden van de missieschool woonden. Dat wijkje was gescheiden van het kamp door een muur. Dit gebied was out of bounds voor de geïnterneerden.
Kort na hun aankomst in het kamp riep Frans zijn oudste kinderen bij zieh en liet hen een klein kakikleurig zakje zien dat onder in de geïmproviseerde familiekast van het kleine kamertje verstopt was. De inhoud bestond uit de mooie juwelen van moeder, diamanten, gouden Chinese munten en Chinese one ounce gouden klompjes. Hij instrueerde hen om als ze ooit plotseling uit het kamp zouden moeten vluchten het mee te nemen zodat ze de kostbaarheden konden ruilen voor voedsel of andere basisbenodigdheden.
Deze internering moet een schokkende ervaring geweest zijn voor de ouders De Jongh. Ze hadden geen Idee van wat er verder zou gaan gebeuren. Ze wisten bijvoorbeeld niet wat de Japanners van plan waren. De jappen hadden alleen het noordelijke deel van China en een aantal verdragshavens veroverd. In de rest van China deelden krijgsheren de nationalisten van Chiang Kai-shek, die uitgeweken waren van hun hoofdstad Nanking (De Zuidelijke Stad) naar Chungking in het westen van China en de guerrillastrijders van het Rode Leger de macht.
De nationalisten en de communisten vormden Samen een verenigd front tegen de Japanners, maar hadden geheel verschillende plannen voor het land, hetgeen meteen na de oorlog duidelijk zou worden. De geïnterneerden waren hun Leven bij geen enkele partij zeker. In te-
genstelling tot de kinderen, die redelijk zorgeloos het kamp ingingen, herinnerden de ouders onder de geïnterneerden zich maar al to goed het bloedbad dat de Japanners in 1937 in Nanking aangericht hadden, evenals de vele verkrachtingen en alle andere wreedheden, ook elders. Hoe zouden de Japanners gaan reageren in het geval van een Japanse nederlaag? Wat konden ze verwachten van de rode guerrilla's of de Soldaten van Chiang? Veel gevangenen hadden kostbaarheden meegenomen uit de stad en waren bang dat de guerrillas het kamp zouden komen plunderen. In het Westen wist immers niemand dat ze hier zaten. De volwassenen in Weihsien slaagden er echter in om hun angsten voor een groot deel verborgen to houden voor de kinderen. Ondanks de vele ontberingen en de drastische veranderingen was hun leven tamelijk harmonieus. Niemand wist echter hoe lang de internering nog zou gaan duren, wie weet wel jaren.
Anneke zelf zegt nu dat in het kamp voor haar het echte leven begon. Tot die tijd had ze uiterst beschermd geleefd als een expatriate spoiled brat zoals ze zichzelf al eerder noemde. Ze had voor haar internering nooit enige vorm van huishoudelijk werk gedaan. In Tientsin werd er door Willy en/of haar kinderen nooit gewassen, afgewassen of gekookt. Ze wist bijvoorbeeld niet dat je een ei moest stukslaan om het in een pan to bakken. Het kamp was haar redding, denkt ze nu. Ze realiseerde zich dat er gewassen, schoongemaakt en van alles geïmproviseerd moest worden. Ze werd van de ene op de andere dag volwassen. Ze leerde omgaan met kou, honger en angst. Het kamp leerde haar en vele medegeïnterneerden saamhorigheid en bescheidenheid. In Tientsin werd ze bediend door personeel dat ze opdrachten kon geven. In Weihsien moest iedereen zijn steentje bijdragen in de vorm van corvees voor het kamp en hulp aan de naaste familie. Rangen en standen vielen weg onder de volwassenen.
In Annekes leven vôôr het kamp trok ze vrijwel nooit met jongens van haar leeftijd of met mannen op. De katholieke Scholen in Tientsin waren streng gescheiden voor jongens en meisjes en op haar school gaven nonnen les. Gemengde feestjes had ze nauwelijks meegemaakt. Ze vond de nabijheid van mannen en jongens, die ouder waren dan zijzelf, heel erg interessant. Er waren leuke Engelse en Amerikaanse jongens. Ze kreeg voor het eerst vlinders in haar buik bijvoorbeeld vanwege een leuke jongen met de naam Brian. Overigens, jongens die jonger waren interesseerden haar niet zo. Net zoals in zoveel gezinnen het geval was in de jaren voor de oorlog, zag ze haar vader in Tientsin vaak alleen maar op zondag, omdat Willy en Frans 's avonds na de kinderen aten. Anneke, die een veel sterkere band had met haar vader dan met haar moeder, trok nu dagelijks heel veel met hem op — Frans had immers geen werk — en zorgde met hem voor de andere kinderen terwijl Willy voor baby Paultje (het in hun eerste kampjaar geboren broertje) zorgde. Anneke leek meer op haar vader, ze bekeek veel zaken rationeel, ze was intelligent en Frans vond in haar een goede
gesprekspartner, nu ze een jonge vrouw begon to worden. Door de ervaringen in het kamp werd ze ook vroegwijs. Frans schreef in de spaarzame brieven. Annie is zo lief, we begrijpen elkaar volkomen.' Willy, die een bijzonder lieve en hartelijke moeder was, was echter minder ontwikkeld en minder snel van begrip dan haar bijdehante dochter. Willy's eeuwige optimisme, godsgeloof en zelfvertrouwen waren overigens van onschatbare waarde voor Frans, die een zwartkijker was en snel in de put kon zitten, zeker in deze omstandigheden.
#
CHAPTER IV
WEIHSIEN MARCH 1943